Translations for „aufzuwiegen“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

af·vlie·gen² <vloog af, h./i. afgevlogen> [ɑfliɣə(n)] VB trans (een afstand afleggen)

afvliegen

fliegen

heup·wie·gen [høpwiɣə(n)] VB alleen inf.

heupwiegen

sich (beim Gehen) in den Hüften wiegen

aan·vlie·gen² <vloog aan, i. aangevlogen> [anvliɣə(n)] VB intr

1. aanvliegen (in een richting vliegen):

aanvliegen

(her)anfliegen

de ziekenauto kwam aanvliegen fig

der Krankenwagen kam angesaust

woedend vloog hij op mij aan fig

wütend fuhr er auf mich zu

2. aanvliegen (snel ontbranden):

aanvliegen

leicht entflammen