Dutch » German

Translations for „bevolking“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

be·vol·king <bevolking|en> [bəvɔlkɪŋ] N f

1. bevolking:

bevolking (populatie)
Bevölkerung f
bevolking (het bevolken vooral)
Besiedlung f
de actieve bevolking
die berufstätige Bevölkerung
de totale bevolking
die Gesamtbevölkerung

2. bevolking (zool):

bevolking
Population f

3. bevolking (bevolkingsbureau):

bevolking
Einwohnermeldeamt nt

Usage examples with bevolking

stationaire bevolking
stabile Bevölkerung f
de snel aangroeiende bevolking
die schnell (an)wachsende Bevölkerung
de inheemse bevolking
die einheimische Bevölkerung
een vergrijsde bevolking
eine überalterte Bevölkerung
de plaatselijke bevolking
die einheimische Bevölkerung
de actieve bevolking
die berufstätige Bevölkerung
de totale bevolking
die Gesamtbevölkerung
dichtheid van bevolking
Bevölkerungsdichte f
een verouderde bevolking
eine überalterte Bevölkerung
de agrarische bevolking
die Agrarbevölkerung
de stedelijke bevolking
die Stadtbevölkerung
met de autochtone bevolking integreren
sich in die einheimische Bevölkerung integrieren
de bevolking van het platteland
die Landbevölkerung
de aanwas van de bevolking
der Bevölkerungszuwachs
de bevolking hier ter plaatse
die hiesige Bevölkerung
brede kringen van de bevolking
weite Kreise der Bevölkerung
de bevolking vermeerderde zich snel
die Bevölkerung vermehrte sich rapide
een streek met een schaarse bevolking
ein dünn [o. spärlich] besiedeltes Gebiet
de bevolking over de gevaren inlichten
die Bevölkerung über die Gefahren aufklären [o. informieren]

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Browse the dictionaries
Most popular