Dutch » German

been·hou·wer <beenhouwer|s> [benhɑuwər] N m

wijn·bou·wer <wijnbouwer|s> [wɛimbɑuwər] N m

steen·hou·wer <steenhouwer|s> [stenhɑuwər] N m

1. steenhouwer (iem die steen loshakt):

2. steenhouwer (iem die steen bewerkt):

we·gen·bouw [weɣə(n)bɑu] N m geen pl

rug·gen·merg [rʏɣə(n)mɛrx] N nt geen pl

hui·zen·bouw [hœyzə(n)bɑu] N m geen pl

mug·gen·beet <muggen|beten> [mʏɣə(n)bet] N m

rug·gen·steu·nen <ruggensteunde, h. geruggensteund> [rʏɣə(n)stønə(n)] VB trans

1. ruggensteunen (steunen in de rug):

2. ruggensteunen (bijstaan):


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski