Dutch » German

Translations for „brug“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

brug <brug|gen> [brʏx] N f

2. brug (prothese):

brug
Brücke f
brug
Zahnbrücke f

3. brug SPORTS (toestel):

brug
Barren m
de brug met ongelijke leggers
der Stufenbarren

4. brug scheepv.:

brug
Brücke f
hij moet over de brug komen (met geld)
er muss mit dem Geld herausrücken

Usage examples with brug

tegen een brug aanvaren
eine Brücke anfahren
een brug met bogen
eine Bogenbrücke
de brug overgaan
über die Brücke gehen
een brug slaan
eine Brücke schlagen
een brug dichtdraaien
eine Brücke zudrehen
de brug is opgehaald fig
es gibt kein Zurück mehr
de brug afdraaien
die Brücke hochziehen
een brug neerlaten
eine Brücke senken
de brug is opgeblazen geworden
die Brücke ist gesprengt worden
de brug met ongelijke leggers
der Stufenbarren
de grens/een brug passeren
die Grenze/eine Brücke überschreiten [o. passieren]
een brug/dijk/vloer leggen
eine Brücke schlagen/einen Damm errichten/einen Fußboden legen
ik zag hem de brug overlopen
ich sah ihn über die Brücke gehen
hij moet over de brug komen (met geld)
er muss mit dem Geld herausrücken
een brug in de lucht laten springen
eine Brücke in die Luft sprengen
met een smak reed de auto tegen de brug op
mit einem Knall prallte das Auto gegen die Brücke

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Browse the dictionaries
Most popular