Dutch » German

bui·ten·ver·blijf <buitenver|blijven> [bœytə(n)vərblɛif] N nt

2. buitenverblijf (het verblijven):

kin·der·dag·ver·blijf <kinderdagver|blijven> [kɪndərdɑxfərblɛif] N nt

dag·ver·blijf <dagver|blijven> [dɑxfərblɛif] N nt

2. dagverblijf (dieren):

ver·blijf <ver|blijven> [vərblɛif] N nt

1. verblijf (het verblijven):

2. verblijf (onderkomen):

nacht·ver·blijf <nacht|verblijven> [nɑxtfərblɛɪf] N nt

die·ren·beul <dierenbeul|en> [dirə(n)bøl] N m

die·ren·pen·sion N nt

dierenpension → dierenasiel

See also dierenasiel

die·ren·asiel <dierenasiel|s> [dirə(n)azil] N nt


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski