Dutch » German

elek·trisch [elɛktris] ADJ

1. elektrisch (met elektriciteit geladen):

4. elektrisch (elektriciteit voortbrengend):

Elektrizitäts-
Strom-

as·ce·tisch [ɑsetis] ADJ

at·le·tisch <atletische, atletischer, meest atletisch> [ɑtletis] ADJ

dys·lexie [dɪslɛksi] N f geen pl

on·prak·tisch [ɔmprɑktis] ADJ

2. onpraktisch (personen):

Bal·tisch [bɑltis] ADJ

cul·tisch [kʏltis] ADJ

hec·tisch <hectische, hectischer, meest hectisch> [hɛktis] ADJ

sta·tisch <statische, statischer, meest statisch> [statis] ADJ

dras·tisch <drastische, drastischer, meest drastisch> [drɑstis] ADJ

elas·tisch <elastische, elastischer, meest elastisch> [elɑstis] ADJ


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski