Translations for „gillen“ in the Dutch » German Dictionary

gil·len¹ <gilde, h. gegild> [ɣɪlə(n)] VB trans

gillen (personen, dieren)

schreien

gillen (sterker)

brüllen

gil·len² <gilde, h. gegild> [ɣɪlə(n)] VB intr

1. gillen:

gillen (personen, dieren)

schreien

gillen (sterker)

brüllen

het kind ligt al een kwartier te gillen

das Kind schreit schon eine Viertelstunde

het is om te gillen fig

das ist zum Brüllen [o. Totlachen] inf

zitten te gillen om iets

nach etw dat schreien

van plezier gillen

vor Freude schreien

2. gillen (zaken):

gillen

heulen

met gillende remmen

mit quietschenden Bremsen

Usage examples with gillen

van plezier gillen

vor Freude schreien

het is om te gillen fig

das ist zum Brüllen [o. Totlachen] inf

zitten te gillen om iets

nach etw dat schreien

het kind ligt al een kwartier te gillen

das Kind schreit schon eine Viertelstunde