Translations for „grijs“ in the Dutch » German Dictionary

grijs¹ [ɣrɛis] N nt geen pl

grijs

Grau nt

zij was in 't grijs

sie war in Grau gekleidet

grijs² <grijze, grijzer, grijst> [ɣrɛis] ADJ

1. grijs (kleur, tint):

grijs

grau

grijze haren van iets krijgen fig

graue Haare von etw dat bekommen

2. grijs (met grijs haar):

grijs

grau

zijn grijze hoofd

sein graues Haupt form

hij is in de dienst grijs geworden

er ist im Dienst ergraut fig

3. grijs (zeer oud):

grijs

greis form

grijs

hochbetagt

het grijs verleden

die graue Vorzeit

4. grijs fig (beroerd):

grijs

bunt

maak het nou niet te grijs

treib es nicht zu bunt

de grijze cellen

die grauen Zellen pl fig

Usage examples with grijs

egaal grijs

gleichmäßig grau

het grijs verleden

die graue Vorzeit

zij was in 't grijs

sie war in Grau gekleidet

de kleur was oorspronkelijk grijs

die Farbe war ursprünglich grau

maak het nou niet te grijs

treib es nicht zu bunt

hij is in de dienst grijs geworden

er ist im Dienst ergraut fig