Translations for „handwerkster“ in the Dutch » German Dictionary

hand·wer·ken <handwerkte, h. gehandwerkt> [hɑntwɛrkə(n)] VB intr

handwerken

handarbeiten

bont·werk·ster N f

bontwerkster feminine form of bontwerker

See also bontwerker

bont·wer·ker <bontwerker|s> [bɔntwɛrkər] N m

bontwerker

Kürschner m

thuis·werk·ster N f

thuiswerkster feminine form of thuiswerker

See also thuiswerker

thuis·wer·ker <thuiswerker|s> [tœyswɛrkər] N m

thuiswerker

Heimarbeiter m

hand·werk <handwerk|en> [hɑntwɛrk] N nt

handwerk

Handarbeit f

handwerk (als ambacht, beroep)

Handwerk nt

handwerk (beroep)

Gewerbe nt

werk·ster <werkster|s> [wɛrkstər] N f

1. werkster (zij die werkt):

werkster

Arbeiterin f

een sociaal/maatschappelijk werkster

eine Sozialarbeiterin/Wohlfahrtspflegerin

2. werkster (schoonmaakster):

werkster

Putzfrau f

werkster

Rein(e)machefrau f

werkster

Raumpflegerin f

ik krijg vandaag de werkster

heute kommt meine Putzfrau

be·werk·ster N f

bewerkster feminine form of bewerker

See also bewerker

be·wer·ker <bewerker|s> [bəwɛrkər] N m

bewerker

Bearbeiter m

hand·lang·ster N f

handlangster feminine form of handlanger

See also handlanger

hand·lan·ger <handlanger|s> [hɑntlɑŋər] N m

1. handlanger (medeplichtige):

handlanger

Helfershelfer m pej

2. handlanger (helper):

handlanger

Handlanger m pej

me·de·werk·ster N f

medewerkster feminine form of medewerker

See also medewerker

me·de·wer·ker <medewerker|s> [medəwɛrkər] N m

medewerker

Mitarbeiter m

medewerker CINE, theat.

Mitwirkende(r) m

vaste medewerker

ständige(r) Mitarbeiter m

freelance medewerker

freie(r) Mitarbeiter m

slag·werk·ster N f

slagwerkster feminine form of slagwerker

See also slagwerker

slag·wer·ker <slagwerker|s> [slɑxwɛrkər] N m

slagwerker

Schlagzeuger m

hand·wor·tel <handwortel|s> [hɑntwɔrtəl] N m

handwortel

Handwurzel f