Translations for „hats“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

haas¹ <hazen> [has] N m

1. haas (als voedsel):

haas

Filet nt

een biefstuk van de haas

das Filetsteak

2. haas SPORTS:

haas

Schrittmacher m

hals <halzen> [hɑls] N m

1. hals (lichaamsdeel):

hals ook fig

Hals m

de hals breken

sich dat das Genick brechen

de hals breken fig

jdm den Hals brechen inf

iem om hals brengen fig

jdn umbringen fig

zich moeilijkheden op de hals halen fig

sich dat Schwierigkeiten auf den Hals laden inf

de hals uitrekken

einen langen Hals machen inf

zijn hals eraan wagen

Kopf und Kragen riskieren

2. hals (sukkel):

hals

Tropf m pej

hals

Tölpel m pej

't is een arme hals

er ist ein armer Schlucker inf

de onnozele hals

der Einfaltspinsel inf pej

3. hals (kledingstukken):

hals

Halsausschnitt m

de hals van een fles

der Flaschenhals

hars <hars|en> [hɑrs] N nt of m

hars

Harz nt

pats¹ <pats|en> [pɑts] N m

pats

Klaps m

rats [rɑts] N f geen pl

in de rats zitten (problemen)

in der Patsche stecken inf

in de rats zitten (problemen)

in der Tinte sitzen inf

in de rats zitten (angst)

Bammel haben inf

rats, kuch en bonen

Kommissfraß m pej inf

rats, kuch en bonen

Soldatenfraß m pej inf