Translations for „hotelbar“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

on·tel·baar [ɔntɛlbar] ADJ

ontelbaar

unzählig

ontelbaar

unzählbar

her·stel·baar [hɛrstɛlbar] ADJ

herstelbaar

wiederherstellbar

herstelbaar

reparierbar

herstelbaar

reparabel

hô·te·lier N m

hôtelier → hotelhouder

See also hotelhouder

ho·tel·hou·der <hotelhouder|s> [hotɛlhɑudər] N m

hotelhouder

Hotelier m

hotelhouder

Hotelbesitzer m

ho·tel <hotel|s> [hotɛl] N nt

hotel

Hotel nt

hotel (hotel-pension)

Gasthaus nt

hotel (hotel-restaurant-pension)

Gasthof m

hotel garni

Hotel garni

ho·tel·le·rie [hotɛləri] N f geen pl

hotellerie

Hotelgewerbe nt

hotellerie

Hotelwesen nt

voor·stel·baar [vorstɛlbar] ADJ

voorstelbaar

vorstellbar

ho·tel·hou·der <hotelhouder|s> [hotɛlhɑudər] N m

hotelhouder

Hotelier m

hotelhouder

Hotelbesitzer m

ver·stel·baar [vərstɛlbar] ADJ

verstelbaar

verstellbar

on·her·stel·baar [ɔnhɛrstɛlbar] ADJ

onherstelbaar (niet te vervangen; bijvoeglijk naamwoord)

unersetzlich

onherstelbaar (niet ongedaan te maken)

nicht wiedergutzumachen

een onherstelbare blunder

ein nicht wiedergutzumachender Fehler

ho·tel·groep <hotelgroep|en> [hotɛlɣrup] N f

hotelgroep

Hotelkette f

sin·tel·baan <sintel|banen> [sɪntəlban] N f

sintelbaan

Aschenbahn f

on·be·stel·baar [ɔmbəstɛlbar] ADJ

onbestelbaar

unzustellbar

een onbestelbare brief

ein unzustellbarer Brief