Translations for „huisbewoonster“ in the Dutch » German Dictionary

be·woon·ster <bewoonster|s> [bəwonstər] N f

bewoonster feminine form of bewoner

See also bewoner

be·wo·ner <bewoner|s> [bəwonər] N m

bewoner

Bewohner m

alle bewoners

die Bewohnerschaft

me·de·be·woon·ster N f

medebewoonster feminine form of medebewoner

See also medebewoner

me·de·be·wo·ner <medebewoner|s> [medəbəwonər] N m

medebewoner

Mitbewohner m

huis·houd·ster <huishoudster|s> [hœyshɑutstər] N f

huishoudster

Haushälterin f

huishoudster (grote huishouding)

Wirtschafterin f

in·woon·ster <inwoonster|s> [ɪnwonstər] N f

inwoonster feminine form of inwoner

See also inwoner

in·wo·ner <inwoner|s> [ɪnwonər] N m

inwoner

Einwohner m

ei·land·be·woon·ster N f

eilandbewoonster feminine form of eilandbewoner

See also eilandbewoner

ei·land·be·wo·ner <eilandbewoner|s> [ɛilɑndbəwonər] N m

eilandbewoner

Inselbewohner m

eilandbewoner

Insulaner m hum