Translations for „kappen“ in the Dutch » German Dictionary

kap·pen¹ <kapte, h. gekapt> [kɑpə(n)] VB intr

1. kappen (hakken):

kappen

hacken

in de uitgaven kappen fig

die Ausgaben beschneiden

2. kappen (ophouden, breken met):

kappen

kappen

kappen

abbrechen

kappen met die onzin! inf

Schluss mit dem Unsinn!

kappen met de contacten

die Kontakte abbrechen

kap·pen² <kapte, h. gekapt> [kɑpə(n)] VB trans

1. kappen (het hoofdhaar opmaken):

kappen

frisieren

2. kappen (omhouwen):

kappen

fällen

het anker kappen scheepv.

den Anker kappen

bomen kappen

Bäume fällen

een bos kappen

einen Wald abholzen

Usage examples with kappen

bomen kappen

Bäume fällen

kappen met de contacten

die Kontakte abbrechen

in de uitgaven kappen fig

die Ausgaben beschneiden

kappen met die onzin! inf

Schluss mit dem Unsinn!

gelijke monniken, gelijke kappen prov

gleiche Brüder, gleiche Kappen

het anker kappen scheepv.

den Anker kappen

een bos kappen

einen Wald abholzen

de kabel vieren/kappen

die Leinen fieren/kappen