Translations for „laatbloeister“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

laat·bloei·er <laatbloeier|s> [ladblujər] N m

1. laatbloeier (plant):

laatbloeier

spät blühende Pflanze f

2. laatbloeier (persoon):

laatbloeier

Spätentwickler m

laatbloeier inf

Spätzünder m

roei·ster <roeister|s> [rujstər] N f

roeister feminine form of roeier

See also roeier

roei·er <roeier|s> [rujər] N m

roeier

Rud(e)rer m

laat·ko·mer <laatkomer|s> [latkomər] N m

laatkomer

Nachzügler m

knoei·ster N f

knoeister feminine form of knoeier

See also knoeier

knoei·er <knoeier|s> [knujər] N m

1. knoeier (knoeipot):

knoeier

Dreckfink m

knoeier

Schmutzfink m

knoeier

Schmierfink m

2. knoeier (sloddervos):

knoeier

liederliche(r) [o. unordentliche(r)] Kerl m

knoeier

Schludrian m

3. knoeier (onhandige prutser):

knoeier

Stümper m

knoeier

Pfuscher m

4. knoeier (fraudeur):

knoeier

Schwindler m

pleis·ter¹ <pleister|s> [plɛistər] N f (hechtpleister)

pleister

Pflaster nt

een pleister op de knie plakken

ein Pflaster auf das Knie kleben

vleis·ter N f

vleister feminine form of vleier

See also vleier

vlei·er <vleier|s> [vlɛiər] N m

vleier

Schmeichler m

trek·pleis·ter <trekpleister|s> [trɛkplɛistər] N f

1. trekpleister (attractie):

trekpleister

Attraktion f

2. trekpleister med. (blaartrekkende pleister):

trekpleister

Ziehpflaster nt

trekpleister

Zugpflaster nt

uit·bloei·en <i. uitgebloeid> [œydblujə(n)] VB intr

uitbloeien

ausblühen

uitbloeien

verblühen

hecht·pleis·ter <hechtpleister|s> [hɛxtplɛistər] N f

hechtpleister

Heftpflaster nt

kleef·pleis·ter <kleefpleister|s> [klefplɛistər] N f

kleefpleister

Klebeverband m

kleefpleister

Heftpflaster nt

laat·ste [latstə] NUM

het laatste kwartier

letztes Viertel

de laatste ronde

die letzte Runde

dat zou het laatste zijn dat …

das wäre das Letzte, dass

hij is de laatste om …

er wäre der Letzte, der …