Translations for „leugen“ in the Dutch » German Dictionary

leu·gen <leugen|s> [løɣə(n)] N f

1. leugen (onwaarheid):

leugen

Lüge f

dat is een gemene leugen

das ist erstunken und erlogen

een leugentje om bestwil

eine Notlüge

leugens verkopen

Lügen verbreiten

al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel prov

Lügen haben kurze Beine

2. leugen (valsheid):

leugen

Verlogenheit f

leugen

Lüge f

leugen en bedrog

Lug und Trug

haar leven was één grote leugen

ihr Leben war eine einzige Lüge

Usage examples with leugen

een leugen om bestwil

eine Notlüge

leugen en bedrog

Lug und Trug

een botte leugen

eine plumpe [o. platte] Lüge

dat is een gemene leugen

das ist erstunken und erlogen

iem op een leugen betrappen

jdn beim Lügen ertappen

haar leven was één grote leugen

ihr Leben war eine einzige Lüge

een weefsel van leugen en bedrog fig

ein Gespinst von Lug und Trug

al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel prov

Lügen haben kurze Beine