Translations for „liebster“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

dien·ster <dienster|s> [dinstər] N f

dienster

Serviererin f

dienster

Kellnerin f

li·gus·ter <liguster|s> [liɣʏstər] N m

liguster

Liguster m

lief·heb·ster N f

liefhebster feminine form of liefhebber

See also liefhebber

lief·heb·ber <liefhebber|s> [lifhɛbər] N m

liefhebber

Liebhaber m

liefhebber (gegadigde)

Interessent m

liefhebber inf

Fan m

een liefhebber van chocola

ein Freund von Schokolade

hij is een liefhebber van kunst

er ist ein Liebhaber der Künste

een liefhebber van tuinieren

ein Gartenfreund

fi·lis·ter <filister|s> [filɪstər] N m

filister

Spießbürger m

filister

Spießer m inf

filister rel.

Philister m

geef·ster N f

geefster feminine form of gever

See also gever

ge·ver <gever|s> [ɣevər] N m

gever

Spender m

een gulle gever

ein großzügiger Spender

kijk·ster N f

kijkster feminine form of kijker

See also kijker

kij·ker <kijker|s> [kɛikər] N m

1. kijker (toeschouwer):

kijker

Zuschauer m

2. kijker (verrekijker):

kijker

Fernrohr nt

kijker

Fernglas nt

iets/iem in de kijker(s) hebben fig

etw/jdn durchschauen

leid·ster <leidster|s> [lɛitstər] N f

leidster feminine form of leider

See also leider

lei·der <leider|s> [lɛidər] N m

1. leider (persoon die leidt):

leider

Leiter m

leider

Führer m

de leider van een cursus

der Leiter eines Kurses

de leiders van de opstand

die Führer des Aufstandes

2. leider SPORTS:

leider

Spitzenreiter m

leider (ploeg)

Tabellenführer m

loop·ster [lopstər]

loopster feminine form of loper¹

See also loper , loper

lo·per² <loper|s> [lopər] N m

1. loper (tapijt):

loper

Läufer m

de (rode) loper voor iem uitleggen fig

einen roten Teppich für jdn ausrollen

2. loper (schaakstuk):

loper

Läufer m

3. loper:

loper (sleutel)

Hauptschlüssel m

loper (eenvoudige haak)

Dietrich m

4. loper (paard):

loper

Renner m

loper

Traber m

5. loper (schaats):

loper

Schnelllaufschlittschuh m

lo·per¹ <loper|s> [lopər] N m (persoon)

loper

Läufer m

mi·nis·ter <minister|s> [minɪstər] N m

minister

Minister m

minister van Staat

≈ Staatsminister m

minister van Defensie

Verteidigungsminister m

minister van Justitie

Justizminister m

minister van Onderwijs

Kultusminister m

minister van Economische Zaken

Wirtschaftsminister m

minister van Binnenlandse Zaken

Innenminister m

minister van Buitenlandse Zaken

Außenminister m

neem·ster N f

neemster feminine form of nemer

See also nemer

ne·mer <nemer|s> [nemər] N m fin.

nemer

Wechselnehmer m

nemer

Remittent m

pleis·ter² <pleister|s> [plɛistər] N nt

1. pleister:

pleister (op muur, plafond)

Putz m

pleister (met gips, vooral voor binnenshuis)

Gips m

2. pleister ART (mengsel van marmer en gips):

pleister

Stuck m

roei·ster <roeister|s> [rujstər] N f

roeister feminine form of roeier

See also roeier

roei·er <roeier|s> [rujər] N m

roeier

Rud(e)rer m

ju·we·lier·ster N f

juwelierster feminine form of juwelier

See also juwelier

ju·we·lier <juwelier|s> [jywəlir] N m

juwelier

Juwelier m

win·ke·lier·ster N f

winkelierster feminine form of winkelier

See also winkelier

win·ke·lier <winkelier|s> [wɪŋkəlir] N m

winkelier

Ladenbesitzer m

winkelier

Geschäftsinhaber m