Translations for „massivem“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

mas·sief¹ <mas|sieven> [mɑsif] N nt

massief

Massiv nt

mas·se·ren <masseerde, h. gemasseerd> [mɑserə(n)] VB trans

masseren

massieren

mas·sa·ge <massage|s> [mɑsaʒə] N f

massage

Massage f

mas·sa·me·di·um <massa|media> [mɑsamedijʏm] N nt

massamedium

Massenmedium nt

pas·si·vi·teit [pɑsivitɛit] N f geen pl

passiviteit

Passivität f

mas·seu·se <masseuse|s> [mɑsøzə] N f

masseuse feminine form of masseur

See also masseur

mas·seur <masseur|s> [mɑsør] N m

masseur

Masseur m

mas·sa <massa|'s> [mɑsa] N f

1. massa (grote hoeveelheid):

massa

Menge f

massa

Masse f

iets in massa verkopen

etw massenweise verkaufen

een massa water

eine Menge Wasser

2. massa (groot aantal):

massa

Menge f

massa

Masse f

een massa domme fouten

jede Menge dumme(r) Fehler

3. massa (het volk):

massa

Masse f meist pl

de grote massa

die breite Masse

de psychologie van de massa

die Massenpsychologie

4. massa (hoeveelheid materie):

massa

Masse f

5. massa nat.:

massa

Masse f

de soortelijke massa

die Dichte

mas·seur <masseur|s> [mɑsør] N m

masseur

Masseur m

mas·saal <massale, massaler, massaalst> [mɑsal] ADJ

1. massaal (van een grote menigte):

massaal

massenhaft

een massale aanval mil.

ein massierter Angriff

een massale betoging

eine Großkundgebung

een massale opkomst

ein massenhaftes Erscheinen

massaal verzet

massiver Widerstand

2. massaal (in massa geschiedend):

massaal

massenhaft

3. massaal (groot geheel vormend):

massaal

massiv

massaal

massig

een massaal gebouw

ein massives Gebäude

4. massaal (samenhangende massa vormend):

massaal

massiv

massaal

zusammenhängend

mas·ker <masker|s> [mɑskər] N nt

masker

Maske f

iem het masker afrukken fig

jdm die Maske vom Gesicht reißen

zijn masker laten vallen ook fig

die Maske fallen lassen

mas·ter <master|s> [mɑːstər] N m

master

Master m

mas·ˈke·ren¹ <maskeerde, h. gemaskeerd> [mɑskerə(n)] VB trans

maskeren

maskieren

maskeren

tarnen

mast·boom <mast|bomen> [mɑstbom] N m

1. mastboom (den):

mastboom

Kiefer f

2. mastboom (paal):

mastboom

Mast m

mastboom

Mastbaum m