Translations for „molenaarster“ in the Dutch » German Dictionary

fol·te·raar·ster N f

folteraarster feminine form of folteraar

See also folteraar

fol·te·raar <folteraar|s> [fɔltərar] N m

folteraar

Folterer m

mop·pe·raar·ster N f

mopperaarster feminine form of mopperaar

See also mopperaar

mop·pe·raar <mopperaar|s> [mɔpərar] N m

mopperaar

Nörgler m pej

te·ke·naar·ster <tekenaarster|s> [tekənarstər] N f

tekenaarster feminine form of tekenaar

See also tekenaar

te·ke·naar <tekenaar|s> [tekənar] N m

tekenaar

Zeichner m

tekenaar (ondertekenaar ook)

Unterzeichner m

be·oe·fe·naar·ster N f

beoefenaarster feminine form of beoefenaar

See also beoefenaar

be·oe·fe·naar <beoefenaar|s, beoefe|naren> [bəufənar] N m

de beoefenaar van de sport

der Sportler

de beoefenaar van de kunst

der Künstler

de beoefenaar van de lichte atletiek

der Leichtathlet

de beoefenaar van de natuurwetenschap

der Naturwissenschaftler

leu·ge·naar·ster N f

leugenaarster feminine form of leugenaar

See also leugenaar

leu·ge·naar <leugenaar|s> [løɣənar] N m

leugenaar

Lügner m

leugenaar

Lügenbold m

iem tot (een) leugenaar maken

jdn als Lügner hinstellen

vuile leugenaar!

du Lügenmaul!

boe·me·laar·ster N f

boemelaarster feminine form of boemelaar

See also boemelaar

boe·me·laar <boemelaar|s> [buməlar] N m

boemelaar

Bummler m

dob·be·laar·ster N f

dobbelaarster feminine form of dobbelaar

See also dobbelaar

dob·be·laar <dobbelaar|s> [dɔbəlar] N m

dobbelaar

Würfelspieler m

woe·ke·raar·ster N f

woekeraarster feminine form of woekeraar

See also woekeraar

woe·ke·raar <woekeraar|s> [wukərar] N m

woekeraar

Wucherer m pej

woekeraar

Halsabschneider m inf pej

kop·pe·laar·ster <koppelaarster|s> [kɔpəlarstər] N f

koppelaarster feminine form of koppelaar

See also koppelaar

kop·pe·laar <koppelaar|s> [kɔpəlar] N m

1. koppelaar (relaties):

koppelaar

Heiratsvermittler m

koppelaar

Ehevermittler m

2. koppelaar (ontucht):

koppelaar

Kuppler m

mo·le·naar <molenaar|s> [molənar] N m

molenaar

Müller m

ij·ve·raar·ster N f

ijveraarster feminine form of ijveraar

See also ijveraar

ij·ve·raar <ijveraar|s> [ɛivərar] N m

ijveraar

Kämpfer m für/gegen

fe·me·laar·ster N f

femelaarster feminine form of femelaar

See also femelaar

fe·me·laar <femelaar|s> [feməlar] N m

femelaar (langdradig)

Salbader m

femelaar (langdradig)

frömmelnder Schwätzer

femelaar (schijnheilig)

Frömmler m

ze·me·laar·ster N f

zemelaarster feminine form of zemel

See also zemel

ze·mel <zemel|en> [zeməl] N f (graan)

zemel

Kleie f

hak·ke·laar·ster N f

hakkelaarster feminine form of hakkelaar

See also hakkelaar

hak·ke·laar <hakkelaar|s> [hɑkəlar] N m

hakkelaar

Stotterer m

han·de·laar·ster N f

handelaarster feminine form of handelaar

See also handelaar

han·de·laar <handelaar|s, hande|laren> [hɑndəlar] N m

handelaar

Händler m

handelaar

Kaufmann m

handelaar

Kauffrau f

hen·ge·laar·ster N f

hengelaarster feminine form of hengelaar

See also hengelaar

hen·ge·laar <hengelaar|s> [hɛŋəlar] N m (visser)

hengelaar

Angler m

pie·ke·raar·ster N f

piekeraarster feminine form of piekeraar

See also piekeraar

pie·ke·raar <piekeraar|s> [pikərar] N m

piekeraar

Grübler m

gij·ze·laar·ster N f

gijzelaarster feminine form of gijzelaar

See also gijzelaar

gij·ze·laar <gijzelaar|s> [ɣɛizəlar] N m

1. gijzelaar (gegijzelde):

gijzelaar

Geisel f

2. gijzelaar (gijzelhouder):

gijzelaar

Geiselnehmer m

keu·ve·laar·ster N f

keuvelaarster feminine form of keuvelaar

See also keuvelaar

keu·ve·laar <keuvelaar|s> [køvəlar] N m

keuvelaar

Plauderer m

pin·ge·laar·ster N f

pingelaarster feminine form of pingelaar

See also pingelaar

pin·ge·laar <pingelaar|s> [pɪŋəlar] N m (afdinger)

pingelaar

Feilscher m