Translations for „nieuwkomer“ in the Dutch » German Dictionary

nieuw·ko·mer <nieuwkomer|s> [niwkomər] N m

1. nieuwkomer (nieuweling):

nieuwkomer

Neuling m

nieuwkomer

Newcomer m

2. nieuwkomer (immigrant):

nieuwkomer

Einwanderer m

3. nieuwkomer (iets nieuws):

nieuwkomer

Neuzugang m

een nieuwkomer in de top veertig

ein Newcomer unter den ersten vierzig

Usage examples with nieuwkomer

een nieuwkomer in de top veertig

ein Newcomer unter den ersten vierzig