Translations for „notwendiges“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

uit·wen·dig [œytwɛndəx] ADJ

uitwendig

äußerlich

uitwendig

äußere(r, s)

een geneesmiddel voor uitwendig gebruik

ein Medikament zur äußerlichen Anwendung

de uitwendige gehoorgang

der äußere Gehörgang

in·wen·dig [ɪnwɛndəx] ADJ

1. inwendig (van binnen zittend):

inwendig

innere(r, s)

inwendig

inwendig(r, s)

voor inwendig gebruik

zur innerlichen Anwendung

inwendige kneuzingen

innere Verletzungen pl

de inwendige mens versterken hum

etw für die Seele tun

2. inwendig (niet naar buiten blijkend):

inwendig

innerliche(r, s)

inwendig

innere(r, s)

met inwendige voldoening

mit innerer Befriedigung

no·ten·dop <notendop|pen> [notə(n)dɔp] N m

notendop

Nussschale f

in een notendop fig

in Kurzfassung [o. Kürze]

in een notendop fig

kurz gesagt

zon·di·gen <zondigde, h. gezondigd> [zɔndəɣə(n)] VB intr

zondigen

sündigen

bouw·kun·di·ge <bouwkundige|n> [bɑukʏndəɣə] N m

bouwkundige

Baufachmann m

bouwkundige (bouwtechnicus)

Baumeister m

bouwkundige (bouwtechnicus)

Bautechniker m

bouwkundige (ingenieur)

Bauingenieur m