Dutch » German

om·roe·per <omroeper|s> [ɔmrupər] N m

1. omroeper (aankondiger):

2. omroeper gesch.:

der·de we·reld [dɛrdəwerəlt] N f geen pl

on·der·we·reld <onderwereld|en> [ɔndərwerəlt] N f

om·roe·pen <riep om, h. omgeroepen> [ɔmrupə(n)] VB trans

1. omroepen (bekendmaken):

2. omroepen (oproepen):

3. omroepen gesch.:

om·roep·ster <omroepster|s> [ɔmrupstər] N f

omroepster feminine form of omroeper

See also omroeper

om·roe·per <omroeper|s> [ɔmrupər] N m

1. omroeper (aankondiger):

2. omroeper gesch.:

om·roe·ren <roerde om, h. omgeroerd> [ɔmrurə(n)] VB trans

bui·ten·we·reld [bœytə(n)werəlt] N f geen pl

za·ken·we·reld N f

zakenwereld → zakenleven

See also zakenleven

za·ken·le·ven [zakə(n)levə(n)] N nt geen pl

om·roep·ver·eni·ging <omroepvereniging|en> [ɔmrupfərenəɣɪŋ] N f


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski