Translations for onverbindend in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

on·ver·min·derd [ɔnvərmɪndərt] ADJ

onverminderd

unvermindert

onverminderd

ungemindert

on·ver·diend¹ [ɔnvərdint] ADJ

1. onverdiend (niet verdiend):

onverdiend

unverdient

2. onverdiend (zonder schuld):

onverdiend

unverschuldet

on·ver·an·derd [ɔnvərɑndərt] ADJ

onveranderd

unverändert

ver·bin·den¹ <verbond zich, h. zich verbonden> [vərbɪndə(n)] VB wk ww zich verbinden

1. verbinden (zich verplichten):

verbinden

sich binden

verbinden

sich verpflichten

zich aan een baan verbinden

sich für eine Stellung verpflichten

zich tot iets verbinden

sich zu etw verpflichten

2. verbinden scheik.:

verbinden

sich verbinden

on·ver·bloemd¹ [ɔnvərblumt] ADJ

1. onverbloemd (oprecht):

onverbloemd

aufrichtig

onverbloemd

echt

2. onverbloemd (niet te mooi voorgesteld):

onverbloemd

unverblümt

onverbloemd

nackt

onverbloemd

ungeschminkt

onverbloemd

unverhüllt

de onverbloemde waarheid

die ungeschminkte Wahrheit

de onverbloemde werkelijkheid

die nackte Wirklichkeit

on·ver·bid·de·lijk¹ <onverbiddelijke, onverbiddelijker, onverbiddelijkst> [ɔnvərbɪdələk] ADJ

1. onverbiddelijk (onvermurwbaar):

onverbiddelijk

unerbittlich

onverbiddelijk

gnadenlos

onverbiddelijk

unnachsichtig

met onverbiddelijke strengheid

mit unnachsichtiger Strenge

2. onverbiddelijk (onweerspreekbaar):

onverbiddelijk

unwiderlegbar

onverbiddelijk

unwiderleglich

onverbiddelijke logica

unwiderlegbare Logik f