Translations for „patjakker“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

ge·jak·ker [ɣəjɑkər] N nt geen pl

1. gejakker (rijden):

gejakker

Raserei f

2. gejakker (gehaast):

gejakker

Gehetze nt

gejakker

Hetzerei f

hout·hak·ker <houthakker|s> [hɑuthɑkər] N m

houthakker

Holzfäller m

af·jak·ke·ren <jakkerde af, h. afgejakkerd> [ɑfjɑkərə(n)] VB trans

afjakkeren (uitputten)

abhetzen

afjakkeren (paard)

schinden

er afgejakkerd uitzien

abgehetzt aussehen

zich afjakkeren

sich abhetzen

een grote afstand afjakkeren

eine große Strecke herunterrasen

een werk afjakkeren

eine Arbeit hinschludern

ban·ket·bak·ker <banketbakker|s> [bɑŋkɛdbɑkər] N m

banketbakker

Konditor m

banketbakker

Feinbäcker m

pot·ten·bak·ker <pottenbakker|s> [pɔtə(n)bɑkər] N m

pottenbakker

Töpfer m

ja·knik·ker <jaknikker|s> [jaknɪkər] N m

1. jaknikker (persoon):

jaknikker

Jasager m

2. jaknikker ((olie)pomp):

jaknikker

Pferdekopfpumpe f inf

jaknikker

Nickesel m inf

dak·dek·ker <dakdekker|s> [dɑɡdɛkər] N m

dakdekker

Dachdecker m

ont·dek·ker <ontdekker|s> [ɔndɛkər] N m

ontdekker

Entdecker m

klaar·wak·ker [klarwɑkər] ADJ

klaarwakker

hellwach

speel·mak·ker N m

speelmakker → speelkameraad

See also speelkameraad

speel·ka·me·raad <speelkame|raden, speelkameraad|s> [spelkamərat] N m

speelkameraad

Spielkamerad m

speelkameraad

Spielgefährte m

bouw·vak·ker <bouwvakker|s> [bɑuvɑkər] N m

bouwvakker

Bauarbeiter m

bouwvakker

Bauhandwerker m