Translations for „stranden“ in the Dutch » German Dictionary

stran·den <strandde, i. gestrand> [strɑndə(n)] VB intr

1. stranden (aanspoelen):

stranden

angespült werden

de gestrande goederen

das Strandgut

2. stranden (mislukken):

stranden

scheitern

stranden

stranden form

een gestrand huwelijk

eine gescheiterte Ehe

stranden op

scheitern an +dat

3. stranden (de reis niet kunnen voortzetten):

stranden

stranden

4. stranden (schip):

stranden

stranden

stranden

auf Strand laufen

Usage examples with stranden

stranden op

scheitern an +dat

in het zicht van de haven stranden fig

im letzten Moment scheitern