Translations for „vierter“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

vie·wer <viewer|s> [vjuwər] N m

viewer

Diabetrachter m

viewer

Gucki m inf

vier·de¹ [virdə] ADJ

vierde

viertel

een vierde deel

ein Viertel

drie vierde

drei Viertel

drie vierde

drei viertel

vie·ren <vierde, h. gevierd> [virə(n)] VB trans

1. vieren rel.:

vieren (feestelijk gedenken)

feiern

vieren (mis)

zelebrieren

iems verjaardag vieren

jds Geburtstag feiern

2. vieren (eer bewijzen aan):

vieren

feiern

een gevierd man

ein gefeierter Mann

3. vieren (laten schieten):

vieren

fieren

de teugels vieren fig

die Zügel lockern

een zeil vieren

ein Segel fieren

vit·ter <vitter|s> [vɪtər] N m

vitter

Beckmesser m

vitter

Mäkler m

vitter

Krittler m

vitter

Meckerfritze m inf

gie·ter <gieter|s> [ɣitər] N m

1. gieter (gietemmer):

gieter

Gießkanne f

afgaan als een gieter

sich bis auf die Knochen blamieren

2. gieter (persoon):

gieter

Gießer m

gieter

Gießereiarbeiter m

3. gieter (werktuig om water te scheppen):

gieter

Schöpfer m

mie·ter [mitər]

dat gaat je geen mieter aan

das geht dich einen Dreck an inf

iem op zijn mieter geven (slaan)

jdm den Hintern versohlen inf

iem op zijn mieter geven (berispen)

jdm die Hammelbeine lang ziehen inf