Translations for „terugschakelen“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

ˈZug·schal·ter N m

Zugschalter

trekschakelaar

ˈZug·schaff·ner(in) N m(f)

Zugschaffner(in)

(trein)conducteur((trein)conductrice) m (f)

ˈschwe·len¹ [ʃveːlən] VB intr

1. schwelen:

schwelen

smeulen

2. schwelen liter fig:

schwelen

smeulen

schwelen

broeien

ˈschie·len [ˈʃiːlən] VB intr

1. schielen MED:

schielen

loensen

schielen

scheel zien [o. kijken]

auf dem linken Auge schielen

met het linkeroog scheel kijken

2. schielen inf (haben wollen):

schielen

loensen

schielen

gluren

schielen

lonken

nach einem hohen Posten schielen

naar een hoge functie lonken

ˈFlug·schein N m

1. Flugschein (Ticket):

Flugschein

vliegticket

2. Flugschein (Pilotenschein):

Flugschein

vliegbrevet nt