bui·ten2 [bœytə(n)] ADV
-
buiten (aan de buitenkant)
-
naar buiten gaan/van buiten komen (buitenshuis)
-
naar buiten gaan/van buiten komen (platteland)
-
van buiten (aan de oppervlakte)
-
van buiten (aan de buitenzijde)
-
van buiten (aan de buitenzijde)