Translations for „Klimas“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

kli·maat <kli|maten> [klimat] N nt ook fig

klimaat

Klima nt

het geestelijke klimaat

das geistige Klima

klim·op [klɪmɔp] N nt of m geen pl

klimop

Efeu m

gri·mas <grimas|sen> [ɣrimɑs, ɣrimɑs] N f

grimas

Grimasse f

grimas (komisch)

Faxe f meist pl

grimassen maken

Grimassen schneiden

klas <klassen> [klɑs] N f

1. klas (leslokaal):

klas

Klassenzimmer nt

klas

Schulzimmer nt

2. klas (leerlingen; leerjaar):

klas

Klasse f

de hogere/lagere klassen

die höheren [o. oberen] /unteren Klassen pl

een klas overslaan

eine Klasse überspringen

een klas schoolkinderen

eine Schulklasse

de beste van de klas

der [o. die] Klassenbeste

naar de vierde klas (over)gaan

in die vierte Klasse kommen

3. klas (afdeling met verschil in prijs en comfort; kwaliteit):

klas

Klasse f

tweede klas reizen

zweiter Klasse reisen [o. fahren]

klim [klɪm] N m geen pl

1. klim:

klim (daad van klimmen)

Klettern nt

klim (daad van klimmen)

Aufstieg m

klim (bergtocht)

Kletterpartie f

dat was een hele klim

das war eine anstrengende Kletterei

2. klim (steilte):

klim

Anstieg m

klim

Steigung f

cli·max <climax|en> [klimɑks] N m

climax

Höhepunkt m

klim·mer <klimmer|s> [klɪmər] N m

klimmer (iem die klimt)

Kletterer m

klimmer (bergbeklimmer)

Bergsteiger m

klim·men <klom, h./i. geklommen> [klɪmə(n)] VB intr

1. klimmen:

klimmen (klauteren)

steigen

klimmen (met handen en voeten vooral)

klettern

in de pen klimmen fig

zur Feder greifen

naar de top van een berg klimmen

zum Gipfel eines Berges emporsteigen [o. emporklettern]

op een toren klimmen

auf einen Turm steigen

2. klimmen (rijdend, fietsend):

klimmen

klettern

3. klimmen:

klimmen (omhoog gaan: water, vloed)

steigen

klimmen (omhoog gaan: zon)

emporsteigen

klimmen (omhoog gaan: weg)

ansteigen

4. klimmen (toenemen, vermeerderen):

klimmen

steigen