Translations for „afstappen“ in the Dutch » German Dictionary

af·stap·pen <stapte af, i. afgestapt> [ɑfstɑpə(n)] VB intr

1. afstappen:

afstappen (naar beneden stappen: van een rijdier, voertuig)

absteigen

afstappen (naar beneden klimmen)

heruntersteigen

afstappen (naar beneden klimmen)

hinuntersteigen

de stoep afstappen

vom Bürgersteig hinuntergehen

van de ladder afstappen

von der Leiter hinuntersteigen

2. afstappen:

afstappen (stappen naar iets, iem toe)

zugehen

afstappen (stappen vanuit een bepaalde richting)

entlanggehen

afstappen op iem/iets

auf jdn/etw zugehen

een weg komen afstappen

eine Straße entlanggehen

3. afstappen (afzien, ophouden):

afstappen

abgehen

van zijn onderwerp afstappen

sein Thema fallen lassen

een afstand afstappen

eine Entfernung abschreiten

Usage examples with afstappen

van de ladder afstappen

von der Leiter hinuntersteigen

een weg komen afstappen

eine Straße entlanggehen

van zijn onderwerp afstappen

sein Thema fallen lassen

de stoep afstappen

vom Bürgersteig hinuntergehen

afstappen op iem/iets

auf jdn/etw zugehen

een afstand afstappen

eine Entfernung abschreiten