Translations for „onderwerp“ in the Dutch » German Dictionary

on·der·werp <onderwerp|en> [ɔndərwɛrp] N nt

1. onderwerp:

onderwerp (zaak waarover men denkt, schrijft, spreekt)

Thema nt

onderwerp (minder vaak)

Gegenstand m

het onderwerp van de dag

das Tagesgespräch

een delicaat onderwerp

ein heikles Thema

onderwerp van gesprek

Gesprächsthema nt

onderwerp van gesprek

Gesprächsgegenstand nt form

iets tot onderwerp hebben

etw zum Thema [o. Gegenstand] haben

(vlug) van onderwerp veranderen

(schnell) das Thema wechseln

2. onderwerp taalk.:

onderwerp

Subjekt nt

onderwerp

Satzgegenstand m

Usage examples with onderwerp

over een onderwerp uitweiden

ein Thema (ausführlich) erörtern

een onderwerp van gesprek

ein Gesprächsthema

terugkomen op een onderwerp

auf ein Thema zurückkommen

een onderwerp sober behandelen

ein Thema knapp behandeln

van zijn onderwerp afstappen

sein Thema fallen lassen

een onderwerp populair behandelen

ein Thema allgemeinverständlich behandeln

onderwerp van bespreking zijn

Gesprächsthema sein

van het onderwerp afkomen

vom Thema abkommen

(vlug) van onderwerp veranderen

(schnell) das Thema wechseln

van zijn onderwerp afdwalen fig

von seinem Thema abkommen

iets tot onderwerp hebben

etw zum Thema [o. Gegenstand] haben

een onderwerp inleiden

ein Thema einleiten

een onderwerp aansnijden

ein Thema anschneiden

een geleerd onderwerp

ein wissenschaftliches Thema

een delicaat onderwerp

ein heikles Thema

een afgezaagd onderwerp

ein abgedroschenes Thema

een onuitputtelijk onderwerp fig

ein unerschöpfliches Thema

onderwerp van gesprek

Gesprächsthema nt

afstand nemen van een onderwerp

zu einem Thema Distanz gewinnen