Dutch » German

ge·slachts·le·ven [ɣəslɑxtslevə(n)] N nt geen pl

uit·slo·ven <sloofde zich uit, h. zich uitgesloofd> [œytslovə(n)] VB wk ww

dicht·slaan1 <sloeg dicht, i. dichtgeslagen> [dɪxtslan] VB intr

1. dichtslaan (krachtig dichtgaan):

2. dichtslaan (personen):

dicht·slib·ben <slibde dicht, i. dichtgeslibd> [dɪxtslɪbə(n)] VB intr

richt·snoer <richtsnoer|en> [rɪxtsnur] N nt

1. richtsnoer (lijn om in een rechte lijn te blijven):

dicht·stop·pen <stopte dicht, h. dichtgestopt> [dɪxtstɔpə(n)] VB trans

plichts·be·sef [plɪxtsbəsɛf] N nt geen pl

uit·slo·ver <uitslover|s> [œytslovər] N m

1. uitslover (iem die zich uitslooft):

2. uitslover inf (strooplikker):

Arschkriecher m pej inf

aan·sticht·ster N f

aanstichtster feminine form of aanstichter

See also aanstichter

aan·stich·ter <aanstichter|s> [anstɪxtər] N m


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski