Translations for „exodus“ in the Dutch » German Dictionary

mo·dus <modi> [modʏs] N m

1. modus (wijze):

modus ook taalk., muz.

Modus m

2. modus jur.:

modus

Modalität f

modus vivendi

Modus Vivendi m

ex·cuus <ex|cuses> [ɛkskys] N nt

excuus

Entschuldigung f

welk excuus gaf hij op?

welche Entschuldigung gab er an?

zijn excuus [o. excuses] maken [o. aanbieden ]

sich entschuldigen

excuus vragen

um Entschuldigung bitten

al·dus [ɑldʏs] ADV

aldus

folgendermaßen

aldus

wie folgt

exo·tisch <exotische, exotischer, meest exotisch> [ɛksotis] ADJ

exotisch

exotisch

ex·pres [ɛksprɛs] ADV

1. expres:

expres (met opzet)

absichtlich

expres (sterker)

vorsätzlich

2. expres (met de bepaalde bedoeling):

expres

extra

expres

eigens form

dus¹ [dʏs] ADV

dus

so

dus

auf diese (Art und) Weise