Translations for „gries“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

griep [ɣrip] N f geen pl

griep

Grippe f

ik heb de griep gekregen

ich habe mir eine Grippe eingefangen

griep hebben/krijgen

Grippe haben/bekommen

griet¹ <griet|en> [ɣrit] N f

griet (meid)

Mädchen nt

griet (vrouw)

Frau f

een rare griet

ein komisches Mädchen

grief <grieven> [ɣrif] N f

1. grief (ergernis):

grief

Ärger m

grief

Ärgernis nt

een dagelijkse grief

ein tägliches Ärgernis

2. grief (krenking):

grief

Kränkung f

iets als een persoonlijke grief ondervinden

etw als persönliche Kränkung empfinden

3. grief (bezwaar):

grief

Beschwerde f

grieven uiten

Beschwerden äußern

grieven wegnemen

Beschwerden abstellen

4. grief (misnoegdheid, ontevredenheid):

grief

Unmut m

grief

Verdrossenheit f

bries [bris] N f geen pl

bries

Brise f

er staat een stijve bries

es weht eine steife Brise

fries <friezen> [fris] N nt of m of f (gestel, versierde strook)

fries

Fries m

dries <dries|en> [dris] N m (akker)

dries

Brache f

Fries¹ <Friezen> [fris] N m

Fries

Friese m

grijs¹ [ɣrɛis] N nt geen pl

grijs

Grau nt

zij was in 't grijs

sie war in Grau gekleidet

Grieks [ɣriks] ADJ

Grieks

griechisch

het Grieks

das Griechische

Griekse letters

griechische Buchstaben pl

grie·ve N f

grieve → grief

See also grief

grief <grieven> [ɣrif] N f

1. grief (ergernis):

grief

Ärger m

grief

Ärgernis nt

een dagelijkse grief

ein tägliches Ärgernis

2. grief (krenking):

grief

Kränkung f

iets als een persoonlijke grief ondervinden

etw als persönliche Kränkung empfinden

3. grief (bezwaar):

grief

Beschwerde f

grieven uiten

Beschwerden äußern

grieven wegnemen

Beschwerden abstellen

4. grief (misnoegdheid, ontevredenheid):

grief

Unmut m

grief

Verdrossenheit f

grijns <grijnzen> [ɣrɛins] N f

grijns

Grinsen nt

hij keek ernaar met een grijns

er betrachtete es grinsend

gri·mas <grimas|sen> [ɣrimɑs, ɣrimɑs] N f

grimas

Grimasse f

grimas (komisch)

Faxe f meist pl

grimassen maken

Grimassen schneiden

Griek <Griek|en> [ɣrik] N m

Griek

Grieche m

grijp <grijp|en> [ɣrɛɪp] N m

1. grijp (het grijpen):

grijp

Greifen nt

de voorbeelden liggen voor de grijp

Beispiele sind in Hülle und Fülle vorhanden

2. grijp (vogel):

grijp

Greif m

3. grijp (vrek):

grijp

Geizhals m pej

grijp

Geizkragen m pej

grijp

Knauser m pej inf

grill <grill|s> [ɣrɪl] N m

grill

Grill m

grill (rooster)

Bratrost m

grind [ɣrɪnt] N nt geen pl

grind

Kies m

fijn en grof grind

Fein- und Grobkies m