Dutch » German

kom·mer·lijk [kɔmərlək] ADJ

1. kommerlijk (vol gebrek):

2. kommerlijk (zorgelijk):

sche·mer·licht [sxemərlɪxt] N nt geen pl

kum·mel [kʏməl] N m geen pl

ver·licht <verlichte, verlichter, verlichtst> [vərlɪxt] ADJ

1. verlicht (van een last bevrijd):

2. verlicht (door licht beschenen):

3. verlicht (waarin lichten schijnen):

weer·licht [werlɪxt] N nt of m geen pl (bliksem)

ver·lich·ten <verlichtte, h. verlicht> [vərlɪxtə(n)] VB trans

3. verlichten (inzicht brengen):

ach·ter·licht <achterlicht|en> [ɑxtərlɪxt] N nt

knip·per·licht <knipperlicht|en> [knɪpərlɪxt] N nt

1. knipperlicht (verkeerslicht):

2. knipperlicht (richtingaanwijzer):

3. knipperlicht (alarmlicht):

weer·lich·ten <weerlichtte, h. geweerlicht> [werlɪxtə(n)] VB impers ww

ka·mer·lid <kamer|leden> [kamərlɪt] N nt

num·me·ren1 <nummerde, h. genummerd> [nʏmərə(n)] VB trans (van een nummer voorzien)

num·me·ring <nummering|en> [nʏmərɪŋ] N f


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski