Translations for „ontwijken“ in the Dutch » German Dictionary

ont·wij·ken <ontweek, h. ontweken> [ɔntwɛikə(n)] VB trans

1. ontwijken (uit de weg gaan om niet te botsen):

ontwijken

ausweichen +dat

hij kon de boom nog net ontwijken

er konnte dem Baum gerade noch ausweichen

2. ontwijken:

ontwijken (uit de weg gaan om niet te ontmoeten)

ausweichen

ontwijken (uit de weg gaan om niet te ontmoeten)

aus dem Weg gehen

ontwijken (iem)

meiden

ontwijken (iem)

einen Bogen machen um inf

na die ruzie ontweken zij elkaar

nach dem Streit gingen sie einander aus dem Weg

3. ontwijken (elke aanraking vermijden):

ontwijken

ausweichen

ontwijken

umgehen

iems blik ontwijken

jds Blick ausweichen

4. ontwijken (trachten te ontkomen):

ontwijken

ausweichen

ontwijken

zu entgehen versuchen

Usage examples with ontwijken

een vraag behendig ontwijken

einer Frage geschickt ausweichen

iems blik ontwijken

jds Blick ausweichen

hij kon de boom nog net ontwijken

er konnte dem Baum gerade noch ausweichen