Dutch » German

Translations for „scheiding“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

schei·ding <scheiding|en> [sxɛidɪŋ] N f

1. scheiding:

scheiding (het verbreken)
scheiding (van elkaar)
het uur van de scheiding
de scheiding van Noord en Zuid
de scheiding van de drie staatsmachten

2. scheiding (het niet-verbonden zijn):

scheiding
de scheiding der geesten

3. scheiding:

scheiding (verbreking van huwelijk)
scheiding (van elkaar)
in scheiding liggen
scheiding van tafel en bed

4. scheiding (boedelscheiding):

scheiding

5. scheiding (grens(lijn)):

scheiding
Grenze f

6. scheiding (haar):

scheiding
hij draagt een scheiding in het midden
een scheiding in het haar maken
een scheiding in het haar maken

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski