Translations for „schulterlanges“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

schul·de·na·res N f

schuldenares feminine form of schuldenaar

See also schuldenaar

schul·de·naar <schuldenaar|s, schulde|naren> [sxʏldənar] N m

schuldenaar

Schuldner m

schuldenaar econ.

Debitor m

schuld·ei·se·res N f

schuldeiseres feminine form of schuldeiser

See also schuldeiser

schuld·ei·ser <schuldeiser|s> [sxʏltɛisər] N m

schuldeiser

Gläubige(r) m

schuldeiser econ.

Kreditor m

preferente schuldeiser

bevorrechtigte(r) Gläubiger m

schut·te·ren <schutterde, h. geschutterd> [sxʏtərə(n)] VB intr (onhandig te werk gaan)

schutteren

stümpern

te·rug·ver·lan·gen¹ <verlangde terug, h. terugverlangd> [tərʏxfərlɑŋə(n)] VB trans

terugverlangen (terugvragen)

zurückverlangen

terugverlangen (nadrukkelijk)

zurückfordern

schul·di·ge <schuldige|n> [sxʏldəɣə] N m en f

schuldige

Schuldige(r) f(m)

schuld·ei·ser <schuldeiser|s> [sxʏltɛisər] N m

schuldeiser

Gläubige(r) m

schuldeiser econ.

Kreditor m

preferente schuldeiser

bevorrechtigte(r) Gläubiger m

schul·de·naar <schuldenaar|s, schulde|naren> [sxʏldənar] N m

schuldenaar

Schuldner m

schuldenaar econ.

Debitor m

ver·lan·gen¹ <verlangen|s> [vərlɑŋə(n)] N nt

verlangen (wens)

Wunsch m

verlangen (eis)

Verlangen nt

verlangen (hunkering)

Sehnsucht f

op verlangen van de chef

auf Wunsch acc des Chefs

branden van verlangen

brennen vor Sehnsucht dat

iem vol verlangen verwachten

jdn sehnsüchtig erwarten

vol verlangen naar iets uitkijken [o. uitzien]

etw herbeisehnen

schuld·be·ken·te·nis <schuldbekentenis|sen> [sxʏldbəkɛntənɪs] N f

1. schuldbekentenis:

schuldbekentenis (promesse)

Schuldschein m

schuldbekentenis (obligatie)

Schuldverschreibung f

schuldbekentenis econ., jur. (contract)

Schuldanerkenntnis nt

een schuldbekentenis groot 10.000 euro

ein Schuldschein über 10.000 Euro

2. schuldbekentenis (schuldbelijdenis):

schuldbekentenis

Schuldbekenntnis nt

schuldbekentenis

Geständnis nt

schut·ter <schutter|s> [sxʏtər] N m

schutter

Schütze m

schutter (voetbal ook)

Torschütze m

schut·ters·boog <schutters|bogen> [sxʏtərzbox] N m

schuttersboog

Armbrust f