Dutch » German

hoef·die·ren [huvdirə(n)] N pl

slui·me·ren <sluimerde, h. gesluimerd> [slœymərə(n)] VB intr ook fig

pa·ro·dië·ren <parodieerde, h. geparodieerd> [parodijerə(n)] VB trans

sub·si·dië·ren <subsidieerde, h. gesubsidieerd> [sʏpsidijerə(n)] VB trans

hol·te·die·ren [hɔltədirə(n)] N pl

slur·pen <slurpte, h. geslurpt> [slʏrpə(n)] VB trans

slui·er <sluier|s> [slœyər] N m

tie·re·lie·ren <tierelierde, h. getierelierd> [tirəlirə(n)] VB intr

ple·zie·ren <plezierde, h. geplezierd> [pləzirə(n)] VB trans

uit·gie·ren <gierde uit, h. uitgegierd> [œytxirə(n)] VB trans (met ‘het’)

ver·sie·ren <versierde, h. versierd> [vərsirə(n)] VB trans

1. versieren (opschikken, verfraaien):

3. versieren (voor elkaar krijgen):

4. versieren inf (verleiden):

tui·nie·ren <tuinierde, h. getuinierd> [tœynirə(n)] VB intr

1. tuinieren (als beroep):


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski