Dutch » German

Translations for „smuur“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

Show summary of all matches

stuur: noun
schuur: noun
se·cuur: adjective and adverb
smur·rie: noun
zij·muur: noun
pla·muur: noun
be·stuur: noun
ob·scuur: adjective and adverb
pos·tuur: noun

You are viewing results spelled similarly: stuur , secuur , schuur , postuur , obscuur , bestuur , plamuur , zijmuur and smurrie

stuur <sturen> [styr] N nt

1. stuur:

Lenkung f

stuur (stuurinrichting: auto)

Lenkrad nt

stuur (stuurinrichting: auto)

Steuer nt

stuur (stuurinrichting: schip, vliegtuig)

Steuer nt

stuur (stuurinrichting: fiets)

stuur (stuurinrichting: fiets)

Lenker m

de macht over het stuur verliezen

die Gewalt über sein Fahrzeug verlieren

2. stuur (het sturen):

Lenkung f

schuur <schuren> [sxyr] N f

schuur (groot)

Scheune f

schuur (klein)

de oogst in de schuur brengen

die Ernte einbringen

se·cuur <secure, secuurder, secuurst> [səkyr] ADJ

1. secuur:

secuur (nauwgezet)

präzis(e) [o. (peinlich)] genau

secuur (stipt)

(hij is) secuur in financiële zaken

(er ist) in Geldangelegenheiten überaus penibel

een secuur mannetje

ein pedantisches Kerlchen

een secuur werkje

eine Präzisionsarbeit

een secuur werkje

eine Feinarbeit

2. secuur (zeker):

smur·rie [smʏri] N f geen pl

Matsch m

zij·muur <zij|muren> [zɛɪmyr] N m

zijmuur (buiten)

zijmuur (binnen)

pla·muur [plamyr] N f geen pl

Spachtelmasse f

be·stuur <besturen> [bəstyr] N nt

1. bestuur (het leiden):

Leitung f

algemene maatregelen van bestuur

allgemeine Verwaltungsverordnungen

bestuur uitoefenen

die Leitung haben

2. bestuur:

bestuur (regeringssysteem)

3. bestuur:

bestuur (lichaam, college: overheidsinstantie)

bestuur (lichaam, college: vereniging)

bestuur (lichaam, college: gemeente)

het dagelijks bestuur

der geschäftsführende Ausschuss

het dagelijks bestuur

het bestuur van de universiteit

die Universitätsverwaltung

ob·scuur <obscure, obscuurder, obscuurst> [ɔbskyr] ADJ

een obscuur zaakje

ein obskures [o. anrüchiges] Geschäft

pos·tuur <pos|turen> [pɔstyr] N nt

1. postuur (gestalte):

Statur f

een slank postuur

eine schlanke Statur

2. postuur (houding):

Positur f

zich in postuur stellen

sich in Positur werfen pej

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski