Translations for „buiten“ in the Dutch » German Dictionary

bui·ten¹ <buiten|s> [bœytə(n)] N nt

buiten

Landhaus nt

buiten (landgoed)

Landgut nt

buiten (groot landgoed)

Landsitz m

bui·ten² [bœytə(n)] ADV

buiten

draußen

buiten (aan de buitenkant)

außen

daar wil ik buiten blijven fig

da will ich mich heraushalten

niet buiten iets kunnen

etw nicht entbehren können

naar buiten (toe) merk je niets

nach außen (hin) bemerkt man nichts

naar buiten gaan/van buiten komen (buitenshuis)

hinausgehen/von draußen hereinkommen

naar buiten gaan/van buiten komen (platteland)

aufs Land gehen/vom Lande kommen

de kinderen spelen buiten

die Kinder spielen draußen

zich (aan iets) te buiten gaan

mit etw übertreiben

van buiten (aan de oppervlakte)

an der Oberfläche

van buiten (aan de buitenzijde)

von außen

van buiten (aan de buitenzijde)

äußerlich

hulp van buiten

Hilfe von außen

een vers van buiten kennen

einen Vers auswendig können

een stad van buiten kennen

eine Stadt wie seine Westentasche kennen

iets alleen van buiten bekijken

sich dat etw nur von außen ansehen

bui·ten³ [bœytə(n)] PREP

1. buiten (uit):

buiten

außerhalb +gen

buiten

außer +dat

dat ligt buiten zijn bereik fig

das liegt außerhalb seiner Möglichkeiten

buiten de deur

vor der Tür

buiten de deur (buitenshuis)

außer Haus(e)

buiten de oevers treden

über die Ufer treten

buiten het spreekuur

außerhalb der Sprechstunde

buiten de stad

außerhalb der Stadt

hij was buiten zichzelf van angst

er war außer sich vor Angst

2. buiten (niet betrokken bij):

buiten

außer

iets buiten beschouwing laten

etw außer Betracht lassen

buiten dienst zijn

außer Dienst sein

zich ergens buiten houden

sich aus etw heraushalten

hij staat buiten alles

er hält sich von allem fern

buiten verwachting

über alle [o. jede] Erwartung

buiten werking [o. gebruik ]

außer Betrieb

ik sta geheel buiten de zaak

ich habe ganz und gar nichts mit der Sache zu tun

3. buiten (behalve):

buiten

außer

4. buiten (zonder):

buiten

ohne

zich buiten adem lopen

vom Laufen außer Atem geraten

buiten kennis

ohnmächtig

buiten mij om

ohne mein Mitwissen

hij kon niet buiten mij

er konnte nicht ohne mich

buiten twijfel [o. kijf ]

zweifellos

buiten twijfel [o. kijf ]

ohne Zweifel

buiten twijfel [o. kijf ]

zweifelsohne

buiten spel staan SPORTS

abseitsstehen

buiten westen

ohnmächtig

Usage examples with buiten

buiten dienst (van dingen)

außer Betrieb

buiten mededinging SPORTS

außer Konkurrenz

van buiten (aan de oppervlakte)

an der Oberfläche

buiten verwachting

über Erwarten

buiten twijfel

zweifelsohne

buiten functie

außer Dienst

buiten schoolverband

außerschulisch

buiten kennis

ohnmächtig

buiten westen

ohnmächtig

buiten werking

außer Betrieb [o. Gebrauch] [o. Funktion]

buiten zichzelf [o. buiten zinnen] raken (gek worden)

außer sich dat o acc geraten

buiten schot blijven [o. zich buiten schot houden] ook fig

sich außer Schussweite halten

naar buiten gaan/van buiten komen (buitenshuis)

hinausgehen/von draußen hereinkommen

buiten het kader van fig

ohne Bezug auf +acc