Dutch » German

ver·gif·ti·gen <vergiftigde, h. vergiftigd> [vərɣɪftəɣə(n)] VB trans

be·gif·ti·gen <begiftigde, h. begiftigd> [bəɣɪftəɣə(n)] VB trans

ver·nie·ti·gen <vernietigde, h. vernietigd> [vərnitəɣə(n)] VB trans

1. vernietigen (verwoesten):

ver·wit·ti·gen <verwittigde, h. verwittigd> [vərwɪtəɣə(n)] VB trans

ves·ti·gen <vestigde, h. gevestigd> [vɛstəɣə(n)] VB trans

wet·ti·gen <wettigde, h. gewettigd> [wɛtəɣə(n)] VB trans

nut·ti·gen <nuttigde, h. genuttigd> [nʏtəɣə(n)] VB trans

mach·ti·gen <machtigde, h. gemachtigd> [mɑxtəɣə(n)] VB trans

af·tui·gen <tuigde af, h. afgetuigd> [ɑftœyɣə(n)] VB trans

1. aftuigen (afranselen):

3. aftuigen scheepv.:

ein·di·gen1 <eindigde, h. geëindigd> [ɛindəɣə(n)] VB trans


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski