Translations for „verehrter“ in the Dutch » German Dictionary

ver·eer·ster N f

vereerster feminine form of vereerder

See also vereerder

ver·eer·der <vereerder|s> [vərerdər] N m

vereerder

Verehrer m

ver·eer·der <vereerder|s> [vərerdər] N m

vereerder

Verehrer m

ver·tel·ster N f

vertelster feminine form of verteller

See also verteller

ver·tel·ler <verteller|s> [vərtɛlər] N m

verteller

Erzähler m

ver·eis·te <vereiste|n> [vərɛistə] N nt of f

vereiste

Erfordernis nt

vereiste (voorwaarde)

Voraussetzung f

vereiste (gestelde eis)

Anforderung f

aan de vereisten voldoen

die Voraussetzungen erfüllen

aan de vereisten voldoen

den Anforderungen genügen

dat is een eerste vereiste

das ist eine Grundbedingung

talenkennis is een vereiste

Sprachkenntnisse sind erforderlich

ver·er·ge·ren¹ <verergerde, h. verergerd> [vərɛrɣərə(n)] VB trans (erger maken)

verergeren

verschlimmern

ver·ei·sen <vereiste, h. vereist> [vərɛisə(n)] VB trans

vereisen

erfordern

ervaring vereist

Erfahrung erforderlich

in de vereiste vorm

in der erforderlichen Form

ver·ering <verering|en> [vərerɪŋ] N f

verering

Verehrung f

de verering van Maria

die Marienverehrung

ver·eni·gen² <verenigde, h. verenigd> [vərenəɣə(n)] VB trans

1. verenigen (samenvoegen):

verenigen

vereinigen

verenigen

vereinen

een verenigd Europa

ein vereintes Europa

de Verenigde Staten/Naties

die Vereinigten Staaten/die Vereinten Nationen

2. verenigen (in overeenstemming brengen):

verenigen

vereinigen

dat kan ik niet met mijn principes verenigen

das kann ich nicht mit meinen Prinzipien vereinbaren

zich verenigen met iets

sich mit etw einverstanden erklären

3. verenigen (doen samenkomen):

verenigen

vereinigen

zij verenigt alle goede eigenschappen in zich

sie vereinigt in sich dat alle guten Eigenschaften

ver·ede·len <veredelde, h. veredeld> [vəredələ(n)] VB trans

veredelen

veredeln

veredelen (door fokken)

hochzüchten

vruchten veredelen

Obst veredeln

re·por·ter [ripɔːrtər]

reporter [[o. repɔrtər]] reporter|s N m:

reporter

Reporter m

reporter

Berichterstatter m

ver·te·ren¹ <verteerde, i. verteerd> [vərterə(n)] VB intr

1. verteren (als voedsel verwerkt worden):

verteren

verdaut werden

2. verteren (vergaan):

verteren

vermodern

verteren

sich zersetzen

3. verteren (consumpties gebruiken):

verteren

verzehren