Dutch » German

ver·ze·ke·ren1 <verzekerde, h. verzekerd> [vərzekərə(n)] VB trans

2. verzekeren (garanderen):

ik verzeker u dat

3. verzekeren (assureren):

ver·ze·ker·de <verzekerde|n> [vərzekərdə] N m en f

ver·zen·gen1 <verzengde, h. verzengd> [vərzɛŋə(n)] VB trans (door zengen beschadigen)

ver·drin·gen1 <verdrong, h. verdrongen> [vərdrɪŋə(n)] VB trans ook psych.

ver·wrin·gen <verwrong, h. verwrongen> [vərwrɪŋə(n)] VB trans

ver·ˈsprin·gen1 <versprong, i. versprongen> [vərsprɪŋə(n)] VB intr

1. verspringen (springend van plaats veranderen):

2. verspringen (op een andere dag vallen):

ver·ze·ke·rings·pre·mie <verzekeringspremie|s> [vərzekərɪŋspremi] N f

ver·ze·ke·rings·po·lis <verzekeringspolis|sen> [vərzekərɪŋspolɪs] N f


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski