Translations for „lamlendige“ in the German » Dutch Dictionary

le·ˈben·dig [leˈbɛndɪç] ADJ

1. lebendig (lebend):

lebendig

levend

es von den Lebendigen nehmen

de mensen afzetten

2. lebendig fig (lebhaft):

lebendig

levendig

la·men·ˈtie·ren [lamɛnˈtiːrən] VB intr liter

lamentieren

lamenteren

lamentieren

jammeren

lamentieren

kermen

ˈin·wen·dig [ˈɪnvɛndɪç] ADJ

inwendig

inwendig

inwendig

van binnen

inwendig

innerlijk

der inwendige Mensch

de inwendige mens

eine inwendige Tasche

een binnenzak

jdn/etw in- und auswendig kennen inf

iem/iets van binnen en van buiten kennen

ˈauf·wen·dig ADJ

aufwendig

duur

aufwendig

kostbaar

aufwendig

luxueus

aufwendig

omslachtig

aufwendig leben

op grote voet leven

aufwendig leben

een luxueus [o. weelderig] leven(tje) leiden

die aufwendige Werbung

de grootscheepse reclame

ˈaus·wen·dig ADV

auswendig

van buiten

auswendig

uit het hoofd

jdn/etw in- und auswendig kennen inf

iem/iets van binnen en van buiten kennen

etw schon auswendig können [o. wissen ] inf pej

iets allang weten

ˈnot·wen·dig [ˈnoːtvɛndɪç, noːtˈvɛndɪç] ADJ

1. notwendig:

notwendig

(volstrekt) noodzakelijk

notwendig

vereist

notwendig

onontbeerlijk

das Notwendigste

het allernoodzakelijkste

2. notwendig:

notwendig

noodzakelijk

notwendig

onvermijdelijk

ˈLam·pen·fie·ber N nt

Lampenfieber

plankenkoorts

ˈan·kün·di·gen¹ VB trans

ankündigen (voraussagen)

aankondigen

ankündigen (ansagen)

bekendmaken

seinen Besuch ankündigen

zijn bezoek aankondigen