Translations for „Absätzen“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

ab·sei·len [ɑbzɑjlən] VB alleen inf.

abseilen

(sich) abseilen

ba·zen [bazə(n)] VB alleen inf.

bazen

kommandieren

over iem bazen

jdn herumkommandieren

bla·zen <blies, h. geblazen> [blazə(n)] VB trans

blazen

blasen

blazen

pusten inf

blazen (dieren)

fauchen

de aftocht blazen fig

zum Abzug blasen

de aftocht blazen fig

aufbrechen

bellen blazen

Seifenblasen machen

op de trompet blazen

die Trompete blasen

op de trompet blazen

auf der Trompete blasen

het is oppassen geblazen

jetzt heißt es aufgepasst

ab·sent [ɑpsɛnt] ADJ

absent

abwesend

de absenten aantekenen

die Abwesenden notieren

ab·si·de <abside|s> [ɑpsidə] N f

abside

Apsis f

abside

Apside f

ab·sou·te [ɑpsutə] N f geen pl

absoute

Aussegnung f

ab·sen·tie <absentie|s> [ɑpsɛnsi] N f

absentie

Abwesenheit f

ab·sol·ve·ren <absolveerde, h. geabsolveerd> [ɑpsɔlverə(n)] VB trans

absolveren

absolvieren

het absolverend tentamen

die Teilabschlussprüfung

ab·sor·be·ren <absorbeerde, h. geabsorbeerd> [ɑpsɔrberə(n)] VB trans

absorberen

absorbieren

bie·zen [bizə(n)] ADJ attr

biezen

Binsen-

biezen (meubels)

Korb-

biezen (meubels)

Rohr-

blo·zen <bloosde, h. gebloosd> [blozə(n)] VB intr

1. blozen (een blos hebben van gezondheid):

blozen

eine frische [o. gesunde] Gesichtsfarbe haben

er blozend uitzien

frisch und gesund aussehen

2. blozen (rood in het gezicht worden):

blozen

rot werden

blozen

erröten form

iem doen blozen

jdn zum Erröten bringen

blozen van schaamte

schamrot werden

bon·zen¹ <bonsde, h. gebonsd> [bɔnzə(n)] VB trans

bonzen

stoßen

bui·zen¹ <buisde, h. gebuisd> [bœyzə(n)] VB intr Belg inf (zakken)

buizen

durchfallen