Translations for „abzappeln“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

oog·ap·pel <oogappel|s> [oxɑpəl] N m

1. oogappel (lieveling):

oogappel

Augenstern m

2. oogappel (oogbol):

oogappel

Augapfel m

den·ap·pel N m

denappel → dennenappel

See also dennenappel

den·nen·ap·pel <dennenappel|s> [dɛnə(n)ɑpəl] N m

dennenappel

Tannenzapfen m

dennenappel (vrucht van de den)

Kiefernzapfen m

sap·pe·len <sappelde, h. gesappeld> [sɑpələ(n)] VB intr

sappelen

schuften

sappelen

sich abrackern

aard·ap·pel <aardappel|s, aardappel|en> [ardɑpəl] N m

aardappel

Kartoffel f

gekookte/gebakken aardappels

Salzkartoffeln/Bratkartoffeln

trap·pe·len <trappelde, h. getrappeld> [trɑpələ(n)] VB intr

1. trappelen:

trappelen (de voeten oplichten en weer neerzetten)

trampeln

trappelen (paarden)

scharren

trappelen (paarden)

trappeln

niet te trappelen staan om … fig

sich nicht darum reißen, …

de kinderen stonden te trappelen fig

die Kinder zappelten vor Ungeduld

2. trappelen (de benen optrekken en weer uitstrekken):

trappelen

strampeln

de baby ligt te trappelen

das Baby strampelt