Translations for „achterdeel“ in the Dutch » German Dictionary

ach·ter·deur <achterdeur|en> [ɑxtərdør] N f

achterdeur

Hintertür f

achterdeur fig

Hintertürchen nt

hij heeft nog een achterdeurtje fig

er hat noch etw auf der hohen Kante

langs [o. door ] de (een) achterdeur(tje) weer binnenkomen fig

durch die/eine Hintertür wieder hereinkommen

een achterdeurtje openhouden fig

sich dat eine Hintertür offen halten

achterdeurtjes zoeken fig

Hintertürchen suchen

ach·ter·een [ɑxtəren] ADV

achtereen (zonder tussenpozen)

hintereinander

achtereen (in één keer)

auf einmal

jaren achtereen

Jahre hindurch

een boek achtereen uitlezen

ein Buch auf einmal auslesen

drie weken achtereen

drei Wochen hintereinander

ach·ter·ge·deel·te <achtergedeelte|s, achtergedeelte|n> [ɑxtərɣədeltə] N nt

achtergedeelte

hintere(r) Teil m

ach·te·ren [ɑxtərə(n)] ADV

achteren

hinten

naar achteren gaan fig

austreten

een stap naar achteren doen

einen Schritt nach hinten machen

van achteren naar voren

rückwärts

iem liever van achteren zien dan van voren fig

jdn am liebsten von hinten sehen

ach·ter·ste¹ <achterste|n> [ɑxtərstə] N nt of m of f (rangorde)

achterste

Hintere(r) f(m)

achterste

Hintere(s) nt

achterste

Hinterste(r) f(m)

achterste

Hinterste(s) nt

ach·ter·docht [ɑxtərdɔxt] N f geen pl

achterdocht

Argwohn m

achterdocht opvatten

Argwohn schöpfen