Translations for „afremming“ in the Dutch » German Dictionary

af·stem·ming <afstemming|en> [ɑfstɛmɪŋ] N f

1. afstemming (het bij stemming verwerpen):

afstemming

Niederstimmung f

2. afstemming TV:

afstemming

Abstimmung f

af·rem·men <remde af, h. afgeremd> [ɑfrɛmə(n)] VB trans (afzwakken)

afremmen

bremsen

afremmen

dämpfen

de feestvreugde afremmen

die Festfreude dämpfen

iem in zijn enthousiasme afremmen

jdn in seiner Begeisterung bremsen

strem·ming <stremming|en> [strɛmɪŋ] N f

1. stremming (opstopping):

stremming

Stockung f

stremming econ.

Stagnation f

de stremming van het verkeer/van de aanvoer

die Verkehrsstockung/die Stagnation der Lieferungen

2. stremming (melk):

stremming

Gerinnung f

af·re·ke·ning <afrekening|en> [ɑfrekənɪŋ] N f

1. afrekening (het afrekenen):

afrekening

Abrechnung f

2. afrekening (geschreven stuk):

afrekening

Rechnung f

3. afrekening (bestraffing):

afrekening

Abrechnung f

af·stam·ming <afstamming|en> [ɑfstɑmɪŋ] N f

afstamming

Abstammung f

afstamming

Herkunft f