Dutch » German

Translations for „afspringen“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

af·sprin·gen <sprong af, i. afgesprongen> [ɑfsprɪŋə(n)] VB intr

1. afspringen (naar beneden springen):

afspringen
afspringen
afspringen

2. afspringen (wegspringen):

afspringen
van de boot afspringen

3. afspringen (toespringen op):

afspringen

4. afspringen (plotseling loslaten):

afspringen

5. afspringen (afgebroken worden):

afspringen
afspringen

Usage examples with afspringen

van de boot afspringen

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski