Dutch » German

iso·le·ren <isoleerde, h. geïsoleerd> [izolerə(n)] VB trans

pro·to·col·le·ren <protocolleerde, h. geprotocolleerd> [protokɔlerə(n)] VB trans

con·do·le·ren <condoleerde, h. gecondoleerd> [kɔndolerə(n)] VB trans

fa·bri·ce·ren <fabriceerde, h. gefabriceerd> [fabriserə(n)] VB trans

2. fabriceren (in elkaar zetten):

ru·bri·ce·ren <rubriceerde, h. gerubriceerd> [rybriserə(n)] VB trans

rou·le·ren <rouleerde, h. gerouleerd> [rulerə(n)] VB intr

1. rouleren (in omloop zijn):

2. rouleren (bij toerbeurt waargenomen worden):

sti·le·ren <stileerde, h. gestileerd> [stilerə(n)] VB trans

1. stileren (uitbeelden in een vereenvoudigde grondvorm):

2. stileren (in model brengen):

epi·le·ren <epileerde, h. geëpileerd> [epilerə(n)] VB trans

ci·se·le·ren <ciseleerde, h. geciseleerd> [sisəlerə(n)] VB trans

es·ca·le·ren1 <escaleerde, h. geëscaleerd> [ɛskalerə(n)] VB trans

fail·le·ren <failleerde, i. gefailleerd> [fɑjerə(n)] VB intr

ca·ram·bo·le·ren <caramboleerde, h. gecaramboleerd> [karɑmbolerə(n)] VB intr


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski